Reizen |
Kerken-kloosters |
Planten |
|||||
1. camera's en objectieven 2. camera instellingen | |||||||
3. belichting 4. diafragma | |||||||
|
|
5. scherpstellen 6. scherptediepte |
![]() |
Het woord
'diafragma' klinkt heel ingewikkeld, maar het betekent heel simpel hoe
groot de lensopening is. Kijkt U maar eens naar de rij fotootjes die die
openingen - verderop onderaan - laten zien. Nu is het toch ook heel eenvoudig te begrijpen,
dat een grote opening meer licht doorlaat dan een kleine. En ook
omgekeerd. Dat heeft echter nogal grote gevolgen. Bij een groot
diafragma kan er zoveel licht door de lens komen, dat een foto totaal
overbelicht is. Dus moeten we de (sluiter)tijd sneller maken. Nu kunnen
moderne camera's zoveel, dat die dit automatisch regelen. Tenzij U
dit alles zelf in de hand wilt houden en de sluitertijd čn het
diafragma zelf kiest. Ook dan geeft de camera aan, of de foto over- of
onderbelicht zal worden. Zie ook de pagina 'belichting'. |
![]() |
Principe A. Veel licht
- korte tijd. Hoeveel licht er door het objectief en de lenzen valt kun
je bepalen door het diafragma te
veranderen. Een aantal lamellen overlappen elkaar en maken een opening,
die klein of groot gemaakt kan worden. Hoe groter het diafragmagetal,
hoe kleiner de opening. Zie 2e foto links. Veel objectieven gaan van 4 tot 22 of nog lager
of hoger. Bij diafragma 22 is de opening klein, bij 4 groot. Dit heeft
grote gevolgen voor de scherptediepte, dat
wil zeggen, hoever voor en achter het scherpstelpunt
het onderwerp nog scherp wordt afgebeeld. Bij een kleine opening, dus
b.v. diafragma 22 is de scherptediepte heel groot, dus voorgrond en
achtergrond zijn scherp. Maar de sluitertijd moet dan lang zijn om
voldoende licht te hebben - en dat levert bij bewegende onderwerpen een
probleem op. Ook als je zelf de camera beweegt of je handen niet stil
houdt - dus is een statief onontbeerlijk! En een lens met stabilisator
heel zinvol!! Kijkt U maar eens naar de foto rechtsboven (klik voor vergroting). Nogal grote opening (diafragma) en 1\1600 seconde. Dus geringe scherptediepte. Alleen de beukenbladeren en de bonte (!) merel zijn scherp! |
Principe B. Zoals links al staat aangegeven is dit het omgekeerde van principe A. Weinig licht geeft problemen als je ook nog een snelle tijd wil maken, b.v. bij sportopnamen of mij plantenopnamen als het waait. Dan moet dus de opening groot zijn, dus diafragma 4 of nog kleiner om genoeg licht te krijgen, maar dan is de scherptediepte gering, dus vlak voor en na het scherpstelpunt is het onderwerp al niet scherp meer. Duidelijk is dus, dat diafragma en belichtingstijd exact met elkaar samenhangen. Groter diafragma (dus kleiner getal) moet dus samengaan met snellere sluitertijd. En kleiner diafragma gaat samen met langzamere sluitertijd. Het diafragma wordt weergegeven in diafragmawaarde f , bijvoorbeeld 1, en dat staat voor een zeer grote opening. Oplopend via 1,4 - 2 - 2,8 - 4 - 5,6 - 8 - 11 - 16 - 22 - 32 - 45 - 64. Daarbij staat f 64 voor een superkleine opening, waar nog nauwelijks licht door valt. Komt nauwelijks voor. Dit kan je weergeven in een tabel: (als voorbeeld bij een bepaalde hoeveelheid licht). Tussenstapjes komen ook voor, b.v. 1.7 en 3.5 enz. Zie 2e foto links - grote scherptediepte bij F22 en 1\60 seconde. Zie 3e foto rechts voor groot diafragma F2.8 en langzame tijd van 1\6 seconde. Dankzij stabilisatie toch noch scherp! |
Sluitertijd\belichtingstijd (in seconden) | 1/500 seconde | 1/250 | 1/125 | 1/60 | 1/30 | 1/15 | 1/8 | 1/4 | 1/2 |
diafragma (in f/stops) | f 2,8 | f 4 | f 5,6 | f 8 | 11 | 16 | 22 | 32 | 45 |
(Voor de rekenaars onder ons: als de doorsnede wordt gehalveerd, wordt het
oppervlak 4x zo klein, vandaar f 4 1/250 sec. en f 8 dus 1/60 sec. Het f-getal
slaat dus op de doorsnede).
Wat je hierboven in het schema ziet geldt bij een bepaalde lichthoeveelheid. Het
is dus maar een voorbeeld. Bij zeer lichte omstandigheden zijn de sluitertijden
dus nog veel korter. Bijvoorbeeld: veel licht en F2.8 1\2000 seconde. Grotere
openingen (kleiner diafragmagetal) leveren dus snelle sluitertijden, dus goed
bij sportopnamen! Bij sportopnamen hoeft de achtergrond niet scherp te zien -
bij voorkeur zelfs niet.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
f 1,8 | f 2,8 | f 4 | f 5,6 | f 8 | f 11 | f 16 | f 22 |
Zoals je ziet, is een laag getal een grote opening - en een
hoog getal een
kleine opening. Dit is - als voorbeeld - een 50 mm Nikon objectief met een hoge lichtsterkte van
1.8, de grootste opening. Goed voor foto's waar weinig licht is, zoals in een
oude kerk. Let wel op, dat bij een grote opening afwijkingen voor randscherpte,
vignettering (=donkere uiterste hoeken) en chromatische aberratie ( =
kleurafwijkingen, vooral bij randen van objecten) kunnen ontstaan. Alleen dure
lenzen weten dat goed te corrigeren.
Opvallend hier bij deze afbeeldingen is, dat je ziet dat het onderwerp op
zijn kop staat, en - dat moet je maar van mij aannemen - ook links-rechts
omgekeerd.
Ideale diafragma's (bij voldoende licht) zijn de volgende:
Landschap diafragma F8 tot F16; sluitertijd indien mogelijk:
1\50 seconde - op statief langer, b.v. 1\8 seconde. Bij veel licht wordt de
sluitertijd vanzelf korter.
Portret: diafragma F4 tot 6.3; sluitertijd wordt vanzelf kort, bij voldoende licht
wel 1\800 seconde of nog korter.
Sport: snelle sluitertijd tot wel 1\1000 seconde of nog korter. Diafragma 2.8
tot 5.6. Met het bewegende onderwerp of sporter 'pannen 'd.w.z. de camera meebewegen.
In gebouwen, zoals kerken: Op statief vanwege weinig licht. Diafragma 4.0 tot
8.0 - hangt af van scherptediepte, die je bereiken wilt. ISO licht verhogen tot
ISO 800 of 1600 als je een goede spiegelreflex hebt. Met een klein cameraatje
flitsen heeft geen enkele zin. Het bereik is veel te klein. Flitsen uitzetten!
Doorgaans is dit sowieso niet toegestaan!!
In donkere omstandigheden: diafragma 2.8 tot 5.6 en\of flitsen! Flitsen (automatisch)
bij 1\60 of 1\125 seconde. Hangt ervan af, of er bewegende personen zijn.
copyright © 2008-2021 Tijs Huisman | alle rechten voorbehouden, inclusief foto's!! |